Na de onafhankelijkheid in 1948 kwam de UNP aan de macht. Deze partij werd toen vooral gesteund door de Singhalezen. Deze regering zorgde er voor dat veel Tamils die door de Britten naar Sri Lanka waren gehaald om op de theeplantages te werken, de zogenoemde ‘hill-country Tamils’, weer terug naar India moesten. In het noorden en oosten van Sri Lanka leefden ook veel Tamils (die er al vele honderden jaren woonden), maar ook zij kregen het steeds moeilijker. De Singhalese taal werd ingevoerd als enige officiële nationale taal (ter vervanging van het engels). Dit resulteerde in een luid protest van de Tamils. De toenmalige president ging vervolgens onderhandelen om tot een akkoord en een soort van federatie te komen met de Tamils. Om deze reden werd hij kort daarna, in 1959, door een boeddhistische monnik vermoord.

In de periode daarna werden de Tamils steeds meer rechten en vrijheden ontnomen. Zo werd hun aantal op de universiteiten middels een quotum aan perken gelegd. In 1972 werd het Boeddhisme verklaart tot de voornaamste en belangrijkste godsdienst van het land en dat het de plicht van de staat was het Boeddhisme te koesteren en te beschermen.

De politie en het leger, wat vrijwel geheel bestond uit Singhalezen, begon zich ook tegen de Tamils te keren en dit werd door een groep (hoofdzakelijk jonge) Tamils beantwoord met tegenaanvallen en gevechten voor een onafhankelijke Tamil staat. Ze wilden, of gelijk behandeld worden, of een eigen Tamil staat in het noorden en oosten van Sri Lanka. Toen hier vervolgens niet aan tegemoet gekomen werd, is de LTTE (Liberation Tigers of Tamil Eelam) opgericht en braken er gevechten uit tussen het leger en de LTTE. Dit leidde tot een langdurige burgeroorlog waarin veel mensen om het leven gekomen zijn.

Gevolgen van de burgeroorlog
●  Meer dan 100.000 mensen komen om het leven
●  Honderdduizenden Tamils naar het buitenland gevlucht
●  Ongeveer 50.000 weeskinderen
●  Publieke en economische infrastructuur zwaar beschadigd